HOME


Gastenboek
Om Ugchelse Kei de Kei 

Om de Kei nummer: 32. Uit De Bron van woensdag 22 maart 1995, 32e jaargang nummer 6.

Vorige Index Volgende
CRIMINELEN.
Tijdens een ochtendwandeling bij de koppelsprengen, waarbij de frisse dauw een beetje nevelig het voorjaar aankondigde, zaten mijn levensgezel en ik op een bankje te genieten van het heerlijke uitzicht. Dat kan daar, als er tenminste niet één of andere jongen zijn off-the-road brommer aan het uitproberen is. Wat een gek woord, hè. Waarom noemen ze die dingen niet gewoon rupsband-brommers?
Maar goed, dat was toen dus erg rustig en we zaten daar prinsheerlijk te filosoferen over het feit, dat je tegenwoordig eigenlijk niet meer alleen de bossen in durft. Wat is dat voor een wereld, waarbij je zó bang gemaakt wordt? Vroeger mocht je bijvoorbeeld óók niet vlak langs de waterkant lopen. Want als de waterman dat zag, dan kon je in het water worden getrokken. Het enige, wat je daartegen kon doen, was goed luisteren naar pappie en mammie en niet te vergeten naar de man op de kansel. Die man, want vrouwen stonden toen nog niet op de kansel, beweerde, dat het volgen van afgoden je slecht zou bekomen. Als je goed luisterde, dan hoefde je nergens bang voor te zijn.
Toen was er ook nog geen televisie, die allerlei nare beelden liet zien over mensen, die tóch te dicht bij de wallenkant waren gekomen en zó waren verdwenen. Via de media word je namelijk bang gemaakt voor alle mogelijke zaken. Kinderen, maar ook volwassenen, kunnen tegenwoordig niet meer alléén door het bos lopen. Vroeger was het alleen maar

Roodkapje, die dat deed en daar liep het ook nog goed mee af. Boze wolven zitten tegenwoordig niet meer in het bos, maar hebben schaapskleren aan en zijn onder ons.
Daar spraken wij over, die twee daar op die bank. Wij zeiden tegen elkaar, dat er in Ugchelen misschien wel een misdadiger woont, die nog niet door de politie is achterhaald. Wellicht die mijnheer op nummer zoveel, die altijd zo vriendelijk goedendag zegt, om maar niet teveel de aandacht op zich te vestigen. Of die mevrouw aan het eind van de straat, in dat eenzame huis martelt wellicht haar kinderen. Je weet het maar nooit, je hebt het kunnen lezen in de krant, hoe dat eerzame burgerkinderen verging in Epe.
Wat dacht je van het echtpaar, wat hier pas is komen wonen? Waar hebben ze het geld vandaan om dat prachtige huis te kopen, vast niet eerlijk aangekomen; je ziet die man immers nooit werken? Het is daar vast niet pluis!
Plotseling worden we uit ons gemijmer opgeschrikt door geritsel en gehijg uit het struikgewas achter onze bank. Een donker figuur naderde ons over het kronkelige pad.
We waren nu ingesloten; de hijger sprong met een grote sprong uit het struikgewas aan de andere kant. Verstijfd van schrik hoorden we ineens de figuur uit de donkere jas mompelen: "Mòg-ge, heerlijk weertje om te wandelen met de hond, vindt u ook niet?"
We haasten ons terug naar Ugchelen, nadat we beleefd een antwoord gestameld hadden.

"Uwe Kijker"
Deze tekst wordt elke veertien dagen met toestemming overgenomen uit het Ugchelense Kerk- en Nieuwsblad
"DE BRON".

Vorige Index Volgende

Copyright © 1996 -
Uwe Kijker / DE BRON / Gert Woutersen