OUD UGCHELEN

Ugchelen door de eeuwen heen II
Klik hier voor deel I

Samengesteld door Huub Ummels
De Historie van Ugchelen als papiermakerscentrum

In het begin van de 17de eeuw wordt Ugchelen ontdekt als geschikt gebied om er papiermolens te leggen. Allereerst wordt de natuurlijke Ugchelsebeek gebruikt, maar als spoedig moet er meer water komen en worden er sprengen gegraven, zoals de Koppelsprengen, de Geurtssprengen in het Willemsbos enz. Tevens wordt dat water gebruikt bij het vervaardigen van het papier, zodat het duidelijk zal zijn dat de papiermakers uit die tijd groot belang hadden bij een goede regeling van de watervoorziening. Dat daarbij wel lieden waren die hun eigenbelang voorop stelden, moge blijken uit de talrijke klachten over hun optreden die staan opgetekend in de markeboeken. Zo graaft in 1654 de Ugchelse papiermaker Hendrik Tonissen, bijgenaamd "de Baes", zonder toestemming zelfs een beek met sprengen "streckende tot merckelicke schade ende verderff van de marke".

Hetzelfde markeboek brengt ons ook even in aanraking met een van onze grootste Oranjevorsten, koning-stadhouder Willem III (1650 - 1702). Daaronder vinden wij het volgende opgetekend:
"Koningstafel" 23 maart 1691. Holtrichter en enige Arnhemse geërfden gesien hebben op den 29 meert 1691 dat de koning van Engelandt William, nevens de Churfurst van Beijeren, Hertog von Zelle en andere groten daer ontbeten, eer op de hertejagt gingen, is den boswaerder belast aldaer, synde aen de voet van de Haelsbergh een tafel te maken".
Willem III heeft blijkbaar die attentie zeer gewaardeerd, want een jaar later bericht de markeschrijver: "21 meert 1692 Sijn Majestijt heeft met sijn hof aen die tafel wat ontbeten".

Maar om terug te komen op de papiernijverheid. Het is in februari 1613 als Marten Orges en zijn vrouw Geertgen Schut van de rekenkamer van het Hof van Gelderland in Arnhem de erfpacht van 't water voor een papiermolen in Ugchelen verkrijgen. De aanhef van het daarop betrekking hebbende stuk luidt:
"Wij Marten Orges ende Geertgen Schutten Echteluijden doen kondt allen ende einem jeglicken dat wij voer ons ende onsen van die vander Reckeningge in Naeme der Heren Staten des Vorstendumbs Gelre und Graefschap Zutphen in erfpacgt genommen hebben um tot Ugchelen in den Ambte van Apeldorn einen Pappier Moelen tho mogen doen uprichten".
Orges sticht dan de "oude molen" of Altena, die een aantal jaren geleden is afgebrand, als wasserij van de familie Preller. Orges ging er niet zelf wonen en werken. Op 7 december 1639 krijgt zijn stiefzoon Jacob Jacobs en zijn vrouw Jenneken Reijntgens de erfpacht van de rekenkamer "Van een beeckesken bequaem sijnde om een kleijn pamppiermolentgen daer op te leggen". Dat water heeft betrekking op de tegenwoordige Koppel- of Koolsprengen.

Na deze eerste molen in Ugchelen volgen er velen zoals stroomopwaarts Het Voorslop, de Hamermolen, dan de huidige VHP(van Houten & Palm)-fabriek en stroomafwaarts de Windemolens, Steenbeek, Bazemolens, Methusalem, De Bouwhof en Klein Hattem.
Op de Schoolbeek de molen Klarenbeek en op de Winkewijertspreng de Winkewyert.
Helaas zijn alleen nog maar de Hamermolen, De Bouwhof en een restant van Methusalem en een van de twee Windemolens nog aanwezig.

Ugchelen in de prehistorie

In de tijd dat in Drenthe de hunenbedden werden gebouwd circa 2000 voor Christus, was dit volk ook doorgedrongen tot de Veluwe. Het kende reeds het maken van aardewerk van een soort die gemakkelijk van andere te onderscheiden is. Scherven daarvan zijn aangetroffen onder Elspeet en bij de Huneschans te Uddel, maar ook nog zuidelijker, op de Keienberg, op wat nu Heidehof is in ons Ugchelen, waar fragmenten van drie verschillende potten werden aangetroffen. Daarbij werd ook nog een doorboord steentje gevonden, dat waarschijnlijk als versiersel is gedragen.

Uit die periode van de late steentijd zijn ook nog twee stenen hamers uit

Ugchelen bekend, een met een gat gevonden op het Hattemseveld en een zelfde geslepen hamer niet ver van Altena.

Uit de bronstijd en de ijzertijd, de laatste de eeuwen direct vóór en direct na het begin van onze jaartelling zijn of waren grafheuvels aanwezig, die men toeschrijft aan Germaanse stammen, met als belangrijkste in onze streek de Chamaven. Zo zijn er vier grote heuvels aan de voet van de Bakenberg, bij Caesarea en in het Engelanderholt.

Urnen van een hoog en wijd type, aan de rand vaak met vingerafdrukken gekarteld, zijn voor de dag gekomen bij opnieuw de Bakenberg en aan de Mettaweg.

IJzerwinning en ijzerbereiding

Uit de periode van de 7de 8ste eeuw hebben op de Veluwe, evenals in de Achterhoek en nog op enkele andere plaatsen in Oost-Nederland, nederzettingen bestaan die hier gevestigd waren voor een eigenaardig bedrijf, nl. het vervaardigen van smeedijzer uit ijzerhoudende grondstoffen. Of dit vak werd beoefend door de inheemse bevolking of door werklieden van elders is nog volkomen onbekend. Wel weten we dat zij bijvoorbeeld beschikten over duur uit het Rijnland afkomstig aardewerk.
In de onmiddellijke nabijheid van Apeldoorn zijn deze overblijfselen nog zeer goed bewaard gebleven, zo ook in Ugchelen. De ijzerhoudende grondstof was de klappersteen, die vaak worden aangezien voor scherven hard aardewerk. Klapperstenen komen in de grond voor. Vindplaatsen zijn het Willemsbos, Dalkenschoten, om de Bakenberg en in het Engelanderholt. De grootste productieplek ligt echter in het

Orderbos, nabij het sportcomplex van AV'34.

klappersteenKlappersteen

Ugchelen behoorde tot de Engelander- of Bruggelermark, genoemd naar een zeer oud bos, dat in 801 als "Silva Braclog" voorkomt bij een schenking van een hoeve met aandeel, een van de twaalf aandelen, in deze houtmark aan de abdij van Werden aan de Rhur bij Duisburg.

Klaarbank in het Engelanderholt op het Herenhul

Een historische plek is het Herenhul in het Engelanderholt, net even ten zuiden van de A1 bij het Lukasziekenhuis. Daar werd voor het gehele kwartier van Veluwe het Gericht of de Klaring gehouden voor behandeling van zaken in Hoger Beroep. Ook werden hier wel andere zaken behandeld zoals grondtransacties en de verkoop van onroerend goed.
Als hulpen verschenen daar de oordeelaars, later de ambtsjonkers en vanaf 1513 de afgevaardigden van de Gelderse steden. In de klaar of gerichtsboeken, die bewaard worden in het Rijksarchief te Arnhem, zijn de behandelde zaken vanaf 1418 opgetekend.
In 1228 bestond de Hoge Bank al als voor het eerst een "judex" (een richter) Henricus in Engelandi genoemd wordt.
Vaak werd de Bank gespannen in tegenwoordigheid van de Gelderse graven en Hertogen, die meestal de reis van Rozendaal naar Ugchelen op zondag aanvingen om 's maandags gericht te houden.
De vorsten ontvingen daar de hulde van de Veluwse Ridderschap, waarvoor bijvoorbeeld hertog Arnold in 1424 naar Ugchelen kwam. In 1243, zijn de twee onderpastoors van Beekbergen en Apeldoorn, 15 edelen en graaf Otto aanwezig.
De zittingen hadden plaats in de openlucht, maar in 1563 wordt op het Heerenhul een houten gebouw geplaatst.
Er ontstaat dan een geschil over de vraag of de

landsheer de kosten daarvan moet dragen en het getimmerde wordt weer afgebroken. Het is in 1571 weer opgebouwd, met een stadhouderszetel en banken voor de Kanselier van Gelderland en raadsleden; lager staan de banken van de Veluwse ridderschap en helemaal beneden op het podium is de plaats van de stedelijke afgezanten.
Sinds 1620, we zitten dan midden in de Tachtigjarige Oorlog zijn er geen zittingen meer gehouden. Het hardnekkig vasthouden aan deze zittingen in de openlucht en op deze moeilijk bereikbare plek, wijst wel op het voortzetten van een hele oude gewoonte.

Hoogst eigenaardig
Het is hoogst eigenaardig dat de zittingen van het Veluws Landgericht gehouden werden op zo'n eenzame plek als dit Heerenhul, veraf gelegen van de Veluwse steden en de kastelen van de Gelderse landsheren. Het moet wel een voortzetting zijn geweest van een nog veel ouder gebruik; mogelijk zelfs vanuit de prehistorie of de Karolingische Tijd, de tijd van o.a. Karel de Grote omstreeks 800 na Christus.
Het Heerenhul is de enige plek op de Veluwe geweest, war in de openlucht deze zittingen in Hoger Beroep werden gehouden. Voor de bewaking van de rechtbank zorgden altijd de inwoners van Brummen.
De naam Richtersweg herinnert aan deze Rechtbank.

De rol van de stad Arnhem

In feite was Ugchelen vroeger een Arnhemse aangelegenheid. In die zin is het begrijpelijk dat de Ugchelenaren hun buurt niet zien als een stadswijk, als onderdeel van Apeldoorn!
De stad Arnhem was al in 1484 "overrichter" van de Ugcheler Mark, mogelijk als gevolg van het bezit van een erf en aandeel in deze mark. Het "armengoed te Arnhem" onder Ugchelen komt voor in een register van 1488, dat de namen van een 50-tal erven bevat, ook onder Beekbergen en Loenen, waaruit het zgn. "vicarie- of gakoren" opgebracht moest worden als een vorm van belasting in natura aan de pastoor van Beekbergen, waar Ugchelen kerkelijk toe behoorde. In dat jaar was Henric Minniken

pastoor van Beekbergen; de koster kreeg 1/3 deel van de opbrengst.
Later verschijnen de Arnhemse burgemeesters regelmatig op de holtspraken of markevergadering van de Bruggelermark in hun kwaliteit van huismeesters van het Burgerweeshuis, dat na de hervorming werd gesticht. Tot die tijd bestonden er drie R.K. weeshuizen.

Het Burgerweeshuis bezat in Ugchelen een erf, de Weezenhof, met een vol aandeel in de vijf delen van de marke. In 1629 is een burgemeester van Arnhem holtrichter, die de naam draagt van de buurtschap nl. Dibbet van Ugchelen.

St. Petersgasthuis

Ook het St. Petersgasthuis uit Arnhem bezat een hof met aandeel in de mark, door aankoop in 1552. Om beurten waren de regenten van het gasthuis en de weeshuismeesters tot holtrichter over de mark aangesteld, zodat de namen van tal van bekende Arnhemse regentengeslachten in de Ugcheler markeboeken voorkomen.

Als in 1526 de Gelderse hertog Karel de bezittingen op de Veluwe laat registreren blijkt dat er 9 landbouwers in Ugchelen wonen. Samen blijken zij 1277 schapen, 46 ossen, 34 paarden, 47 koeien en 17 varkens te bezitten.

Omstreeks 1795 is de helft van de mannelijke Ugchelse bewoners werkzaam in de papierfabricage. In totaal wonen er dan 146 mensen.

In 1844 krijgt de buurtschap Ugchelen een eigen school, daarvoor moest men naar Beekbergen. Een bij de molen Steenbeek gelegen huis wordt als zodanig ingericht. Als eerste onderwijzer komt Evert Roelofsen naar Ugchelen.

Oranjebond van Orde

Op 23 juli 1885 komt er een einde aan het eeuwenlange instituut van het Ugcheler Bos, het wordt door de geërfden van de marke verkocht aan een Deventer houthandelaar J.Vermeer, tezamen 355 hectare bestaande uit zand en heide, opgaande beuken, eiken en dennenbossen, lanen en een koepel, waar die gestaan heeft, ik weet het niet.
Mede koper op de veiling is de Apeldoorner Bruyn van Rozenburg, een gepensioneerde kolonel van het KNIL, die namens

de Oranjebond van Orde optreedt, een fonds voor werkverschaffing en weldoen aan arbeiders. Door hem wordt het ruim 26 hectare grote "Van der Huchtbos" aangekocht, zo genoemd naar de oprichter van de Oranjebond. Ook de naam van een latere voorzitter Hora Siccama van de Harkstede is in een laan en een stenen bank vernoemd. Daar geplaatst op 12 juni 1913. Deze mensen zorgden voor de ontginning van een flink stuk heide met gebruikmaking van Ossenploegen.

Wasserijen

In 1887 wordt de eerste papierfabriek, De Bouwhof van Gerrit Uyt den Boogaard

omgezet in een wasserij. Er zullen er vele volgen.

U.B. en Kerk

In 1912 wordt de vereniging Ugchelens Belang opgericht, inmiddels is er ook een eigen brandweerkorps, waar hoe kan het ook anders tot in de zeventigerjaren of een wasbaas of een directeur van een papierfabriek commandant was.
In 1924 wordt de huidige N.H.kerk gebouwd ter

vervanging van het z.g. "lokaal" dat in 1891 als zondagsschoollokaaltje was gesticht. De bouw van de kerk ging niet zonder tegenslag, het dak bleek niet tegen stormwind bestand, hetgeen de president kerkvoogd de opmerking ontlokte: "het dak van 's Heeren woning is eraf gewaaid" Het aantal inwoners in die tijd is zo'n 1100.

Huisarts

Op 11 maart 1934 vestigt zich de huisarts Gilles Pieter Duuring zich in Ugchelen.

Voordien moest men naar Apeldoorn of Beekbergen.

Uitbreidingsplan

Het uitbreidingsplan dat de gemeente Apeldoorn in 1961 voor Ugchelen maakt heeft als motto: "Ugchelen voor de Toekomst, maar met behoudt eigen karakter" Over dit eigen karakter oordeelden de heren Delver en Noordijk respectievelijk directeur en hoofdingenieur van gemeentewerken zo: "Het imago van Apeldoorn is voor de westerling het grote dorp met huizen en een tuintje".

Dat is voor het stedelijke gebied onjuist, maar voor Ugchelen zullen wij dit beeld behouden "en Ugchelen zal zoals de plannen ervoor gemaakt zijn, een oord worden met de geneugten van een dorp en het comfort van de stad".!!! En dat is precies wat Ugchelen zo aantrekkelijk maakt denk ik.

Klik hier voor deel I

HOME Gastenboek
Copyright © 2003 - , Huub Ummels / Gert Woutersen