De inhoud van deze pagina is met toestemming overgenomen van
Ignaat Simons


Ignaat beschrijft hierin zijn onderzoek naar de bekenloop en molenlocaties
in Ugchelen en de Engelanderholt

Deze pagina, de voortgang van zijn onderzoek en nog veel meer historische
wetenswaardigheden van Apeldoorn en omgeving stond op Ignaat's site.
Na zijn overlijden is zijn site helaas opgeheven en is alleen deze pagina nog beschikbaar.

Op 22 oktober 2002 heb ik de probleemstelling duidelijk op papier gezet

Ignaat Simons,
Dedemsvaart

Onderzoek naar de bekenloop en molenlocaties Ucheler en Englanderholt (=Bruggeler) mark

"Molen 't Liertje heette zo omdat hij van Luitje was."
"Ergens rond 1830 werd Uchelen plots Ugchelen."


Bij dit verhaal behoren 5 digitale kaarten:
  • kaartfragment van Nicolaas Geelkercken uit 1630
  • kaartfragment van Willem Leenen uit 1748
  • kaartfragment van Moerman uit 1933
  • kaartfragment van de Man uit 1807 van Uchelen
  • kaartfragment van de Man uit 1807 van Basemolen

klik op de plaatjes om ze te vergroten!

deel van de kaart van Geelkercken (1629)
afb.1, deel van de kaart van Geelkercken (1629)

deel van de kaart van Willem Leenen (1748)
afb.2, deel van de kaart van Willem Leenen (1748)

deel van de kaart van Moerman (1933)
afb.3, deel van de kaart van Moerman (1933)

deel van de kaart van de Man (1807)
afb. 4 deel van de kaart van de Man (1807)

deel van de kaart van de Man (1807)
afb. 5 deel van de kaart van de Man (1807)
Inleiding
De aanleiding voor dit onderzoek was een onderzoek naar watervluchtmolens, waarin er onduidelijkheid bleef rond:
  1. De Winnemolens (Cloese/G.P. Duringl.). De overgang rond 1740 van wind op waterkracht. R. Hardonk zegt dat Thonis Teunissen in 1616 een Winnewatermolens stichtte. H. Voorn zegt dat dit de eerste Basemolen was. H. Voorn laat de windmolen, uit 1672, rond 1740 ineens overgaan op een watermolen, zonder pacht en waterrechten.
  2. De drie Hattemmolens (Bouwhof en 2x Methusalem). Een van deze molens is in 1612 gesticht door Jan Jansen. De andere twee zijn niet echt bekend.
Dit verhaal is onmogelijk te volgen zonder een diepgaande kennis van het gebied Orden, Uchelen en Wormen in Apeldoorn. De kaart van J.D. Moerman uit 1933 is hierbij het beste hulpmiddel.

De kaarten en de oorspronkelijke beekloop
Bij het onderzoek heb ik de kaarten van Christiaan Sgroten (1557), Geelkercken (1630), Willem Leenen (1748), de Man (1807) , kadastrale kaarten van 1832 en de kaart van J.D. Moerman (1933) gebruikt.

De kaarten van Christiaan Sgroten en Geelkercken zijn figuratief, maar leren ons een hoop hoe ongeveer de beken zijn ontstaan. Immers ook de kaart van Leenen uit 1748 zegt niets over de toestand in 1612 toen men met het stichten van de molens en het vergraven van de beken begon. Van Sgroten kunnen we afleiden dat de Uchelse- en Winkewijert-beken natuurlijke beken waren en ontstonden in een veengebied tussen Order Bois en Engelerholt. De Uchelse beek ontstond zonder sprengenkoppen op 40 meter hoogte en liep direct naar beneden naar de 27 meter grens (bij Basemolen), beneden deze molen zijn ze rond 1613 vergraven. De Winkewijert ontstond op 35 meter hoogte en liep door Wormen-oost, later is een deel van deze loop gebruikt voor de Kayersbeek. De bovenste Orderbeek lijkt geheel gegraven in 1620. Op 35 meter hoogte lagen de sprengenkoppen op de grens Ordenbos en Uchelen. Op de 30 meter lijn loopt hij naar het noorden om bij de Ordermolen oostwaarts naar de 18 metergrens te lopen, onderwijl ook de Hennemans- en 't Hul van een verval te voorzien. Evenzo zijn de Eendrachtbeek rond 1670 en de onderste orderbeek in 1640 gegraven. Ook de Kayersspreng ook Grift, Grafte genoemd en na 1825 kanaalbeek geheten is geheel gegraven rond 1600 t.b.v. Stinkmolen. Hierbij is vrijwel zeker gebruik gemaakt van de oude wetering die in Engelerholt ontstond.
Uit eigen ervaring weet ik dat de kaarten van Leenen en de Man nauwkeurig zijn. Met name de kaart van Willem Leenen geeft een overvloed aan namen en details.
De kaart van de Man geeft weinig namen, maar meer nauwkeurigheden over wijzigingen uit de 2e helft 18e eeuw.

De kadastrale opmeting in 1820-1832 geeft naast een eigenarenlegger ook de categorieën percelen. Bovendien werden alle doorsnijdingen van enig importantie weergegeven, zoals greppels, dalen, paden etc.
De kaart van Moerman heeft als grootste voordeel, dat de hoogtelijnen op 10, 20, 30 en 40 meter zijn weergegeven. Tevens zijn vele historische objecten aangegeven.

Er klopt iets niet.
De kaart van Geelkercken leek aanvankelijk wel heel onjuist, maar aan het eind van dit verhaal zal blijken, dat Geelkercken zeer correct is. Dit is ook logisch, want tot 1600 lagen er slechts 3 waterkorenmolens in Apeldoorn, Beekbergen en 't Loo. Aan het begin van de gouden eeuw werden in snel tempo veel waterpapiermolens aangelegd. Daarbij werden alle bestaande beken totaal vergraven om een voldoende werkbaar verval te krijgen (het opleiden van beken), dus in 1748 was de situatie totaal gewijzigd. Het vergraven ging ook na 1748 verder, waardoor begin 19e eeuw de situatie weer anders was.

Bij de kaart van Willem Leenen (1748) viel onmiddellijk op de totaal andere loop van zowel de Uchelse beek, en de Winkewijert. Tevens waren de Winkewijert en de Kayersbeek gekoppeld bij de hoeve Hattem. Maar erger was, dat de molens niet op hun plek lagen. Op de kaart van Leenen zijn ca. 13 molenplaatsen herkenbaar, maar slechts 3 kloppen ongeveer met de ons bekende locatie. De anderen vertonen afwijkingen tot zelfs 1 km.

Om e.e.a. te verduidelijken is van hetzelfde gebied een Leenen kaartfragment gegeven in kaart-I en een Moerman kaartfragment in kaart-II. Bij de Basemolen is op beide kaarten het kruispunt te zien (sGrevenberg), waar vier marken bijeenkomen, N/W de Order-, N/O de Wormen-, Z/W de Ucheler- en Z/O de Bruggeler- ofwel Engelanderholt-mark. Tevens is op beide kaartfragmenten het buurtschap Uchelen te zien en de sprengenkoppen van de Kayersbeek. Ik heb tussen de 2 kaarten een ratiogetal bepaald, door enkele gelijke punten op te meten (A, B en C). Vervolgens zijn alle molens (gemerkt met a, b t/m g) en de winkewijertspreng (h) van de kaart-I, naar kaart-II overgebracht. Tevens zijn twee hoeve/molens 'x1' en 'x2' ook overgebracht. Dit is gedaan door de afstanden tot de markgrenzen met Orden en de 'pol' sGrevenberg te nemen.

De grote verschillen zijn:
  • Op de kaart van Leenen zijn de drie Hattemmolens niet aanwezig, maar op dezelfde beek liggen bij de Tiemens/Liere-molens wel twee molens extra.
  • De hoeve (Clijn) Hattem ligt veel oostelijker op de latere Kayersprengen.
  • Er is een verbinding tussen de Kayerspreng en de Winkewijert (Swambeek?).
  • De Winkewijertmolen lijkt bij Hattem te liggen op de Winkewijertbeek.
  • De Winkewijertsprengen liggen veel zuidwesterlijk onder het "Kout hoorns camp".
  • De Steenbeekmolen ligt gewoon aan de Uchelsebeek.
  • Bij het buurtschap Uchelen is de situatie wel geheel anders.
    De Uchelsebeek gaat met de klok mee rondom het buurtschap.
    Onze bekende molens Altena-, Hamer- en Voorslop liggen midden aan de oostkant van het buurtschap, maar bij Leenen liggen er 2 of 3 molens ten zuidoosten van het buurtschap.
  • De latere schoolbeek komt pas vlak voor Hattem in de Uchelsebeek.
    Bij de basemolen lijkt de linker molen op beide beken te liggen.
Enkele goede plekken zijn:
  • De Kayersmolen lijkt op zijn bekende plek te liggen.
    De beek heet "de Grift", in 1832 "Grafte". (buiten de kaart-I)
  • De Tiemensmolens liggen correct, aan beide zijden van de beek.
  • De Basemolens liggen correct, alleen aan beide zijden van de beek.
  • De Winnemolen ligt ongeveer correct.
  • 't Liere ligt correct, alleen links op de beek.
  • De Steenbeekmolen ligt correct, alleen aan de Uchelsebeek en aan beide zijden van de beek.
Bewijs dat Leenen correct is.
Ik begon sterk te twijfelen of de kaart van Willem Leenen wel echt betrouwbaar is? Het antwoord is positief om drie redenen.
  1. Op andere plaatsen klopt de kaart te goed weet ik uit ervaring.
    Ook heer L. Aardoom kwam in zijn boek al tot die conclusie.
  2. Maar ook geeft de kaart van de Man uit 1807 een positief bevestiging.
    Op kaart M-1 is een fragment van de Man kaart rond de Basemolen gegeven.
    Op kaart M-2 die rond Altena. Op kaart M-1 zijn restanten van de oude beeklopen te zien bij Hattem.
    Bij de Steenbeekmolen lijkt de Uchelsebeek iets zuidelijk te zijn omgeleid.
    Bij de Tiemens molen ligt nu alleen 't Liere (niet op kaartje M-1).
    Op kaart M-2 is zijn de koppelsprengen in ontwikkeling. Een stuk oude beekloop is nog te zien.
  3. Op de kadasterplannen (tekeningen) van 1832 vinden we op de plaats waar de oude sprengen
    en beken lagen nog contouren in de heidevlakte, die exact kloppen met de kaart van Leenen.
    Het betreft de sprengenkop van de Winkewijert onder Koudhoorn en de oude sprengenloop
    onder het buurtschap Uchelen naar de Winnenmolens.
    Er zijn dus grillige lijnen zichtbaar midden in de heidevlakte van de Ucheler mark, niet zijnde beek of weg.
    Dat betekend dat de landmeter een greppel of verlaging/verhoging van enige
    importantie heeft gevonden en aangetekend.
    Dit is niet het geval beneden de Tiemensmolens omdat daar geen heide, maar bouwland en hakhout lag.
    Ofwel na het verplaatsen van de molens en de beken is de grond verder ontgonnen en is het verleden ondergeschoffeld.
Welke molens en waar lagen zij.
De molens op de Uchelse beek (met vertakkingen Schoolbeek en koppelsprengen) en de Winkewijert zijn vanaf 1612 gesticht. Deze twee beken komen boven de Tiemensmolen tezamen om vervolgens bij 't Hul in de Dorpsbeek te stromen. De Winkewijert had een verbinding bij Hattem met de Kayersbeek, die door Wormen heen liep en pas na de Vlijt in de Grift kwam. De 5 molens gesticht voor 1630 zijn; Winkewijert-, Tiemens-, Hattem-, Base- en Altena-molens. Na 1630 tot 1748 zijn nog de volgende 8 molens gesticht; Hamermolen, Voorslop, Steenbeek, Kayersmolen, Bouwhof, Methusalem, Eendracht en 't Liertje, totaal dus 13 molens. En natuurlijk in 1672 de windmolen bij de oude Molen.

Oorzaak afwijking van de historie.
Aangenomen dat dus de kaart van Willem Leenen uit 1748 correct is, kunnen we concluderen dat de historie van de molens iets anders is verlopen, dan tot nu toe beschreven.
In de boeken van R. Hardonk (1968) en H. Voorn (1885) wordt voor de locatie verwezen naar de kaart van Hardonk. Deze op zijn beurt heeft duidelijk de kaart van J.D. Moerman (1933) gebruikt. J.D. Moerman heeft een eigen kaart gemaakt, naar de kadastrale toestand van 1832, en daarop de historische objecten getekend. De genoemde schrijvers hebben de locaties uit 1832 als waar aangenomen, ook voor de periode 1200- 1832. Het boek van H. Hagens is nagenoeg op de R. Hardonk beschrijving gebaseerd.
De historie zoals beschreven is gehaald uit genealogisch gegevens, rechtspraken, scheidingen, verkoop etc. Daarbij krijg je dus een 200 jaar lange streng van gegevens, waarbij locaties worden vermeldt als boven/onder de molen van …, nieuwe/oude/nieuwe onderste of bovenste, etc. Soms wordt de beeknaam gegeven, die echter voor 1832 anders waren. Zo'n gegevensstreng kun je pas hard koppelen aan een plek, d.m.v. de kadastrale kaarten uit 1832 met hun eigenaren register. Dit tenzij er oudere tekeningen zijn, zoals "caarteblokken van St. Marie". Dit is voor Ugchelen helaas niet het geval.
De landmeters zoals Leenen in 1748, maar ook de kadastrale landmeters in de periode 1820-1832, waren mensen van buiten de streek. Naamgeving zoals zij op hun kaarten zetten, kwamen van de lokale bevolking of locale overheid.
Ten tijde van Leenen (1748) hadden slechts enkele molens een naam zoals; Base-, Hennemans-, Brouwers-, Tiemens-, sGreve-, Holthuyser-, Stink-, Koper-, Pannekoek-molen. Tot mijn eigen verrassing heette de Stadhoudersmolen toen "Anna moolen". De andere molens hadden geen naam of simpel "moole(n)". Willem Leenen gebruikte drie namen, "Moole, Moolen of Molen". Het lijkt er op, dat hij met de toevoeging 'n' aanduidt dat er meerdere molens lagen.
Een opmerkelijk verschil tussen 1748 en 1832 is de Nagelpoel. Onder de Kayersmolen in zuid heeft rond de beek een drassig stuk gelegen. Zuidelijker in Beekbergen lag ook een poel, de ons bekende Nagelpoel. Kennelijk was deze laatste droog, want Leenen tekende hem niet, maar noemde de wijer onder de Kayersmolen "Nagelpoel". Opmerkelijk is dat de Man in 1807 de Kayersbeek ook met de Nagelpoel verbind en zelfs onder de nagelpoel kwam de beek uit Beekbergen.
Pas met de kadastrale opmeting in 1820-1832 verschenen zeer veel namen voor hoeven, streken, molens en beken. Verder is opmerkelijk voor ons onderzoek, dat Willem Leenen nauwkeurig de spreng(en) weergeeft. Alleen bij buurtschappen zie je een reeks beecken, die rond de hoeven gaan. Kennelijk was hier geen behoefte aan sprengenkoppen, het water welde vanzelf op. Dit was in buurtschap Uchelen het geval. Pas in 1807 en 1832 zie je dat hier sprengenkoppen zijn gegraven.

We kunnen nu op afb. 3, elke molen beoordelen.

Molen met 'a' aangegeven: (vermoedelijk de Winkewijert)
Op de kaart van Geelkercken uit 1630 staat een molen ergens op de toenmalige weg Apeldoorn naar Arnhem, ruw ergens op de grens Wormen en Engeland marken (Leenen noemt deze 'marckt'). Deze komt op de Moerman kaart midden in de Kayersprengen uit. Locatie 'a' ligt echter in de bocht van de Uchelsebeek. Dus bijna zeker is een van de rechtse blokjes de echte molen. Die ligt dan nog dichter bij de Arnhemscheweg. De Winkewijert is na 1748 vanaf 't Liere westwaarts verlegd. De molen en beek lijken ca. 400 meter verplaatst te zijn, tussen 1748 en 1807. Overigens is het niet exact duidelijk, waar de grens tussen de twee marken lag. De Man geeft de verplaatste molen de naam 'Winkewijer'

Molen met 'b' aangegeven: (zeker de Basemolen)
De molens lagen in 1748 links en rechts aan de Uchelse beek. De Man tekent ze iets (50 mtr) westelijker maar dan allebei op de rechteroever.

Molen met 'c' aangegeven: (zeker de Steenbeek)
De molens lagen in 1748 rechts aan de Uchelse beek. De Man tekent ze 110 mtr westelijker maar dan op de linkeroever van de Schoolbeek. De Uchelsebeek is duidelijk vanaf de Basemolen zuidelijker en strak naar het buurtschap Uchelen vergraven. Leenen zet de naam Basemoolen bij beide molens.

Molen met 'd' aangegeven: (vermoedelijk de Grote Winnemolen)
De molens lagen in 1748 rechts aan de Uchelse beek. De Man tekent ze 130 mtr zuidoostelijk eveneens op rechteroever en een op de linkeroever. De pas in 1807 getekende Roojanspreng lijkt dus een stuk van de oude loop te zijn.

Molen met 'e', 'f' en 'x' aangegeven: (mogelijk Altena-, Hamer- en Voorslop-molen van Daniel Jacobs)
De molens 'e' en 'f' lagen op de Uchelsebeek, die even links van 'e', via twee sprengenkopjes ( 8---) eindigt. Bij 'e' kunnen twee molens liggen, links en rechts op de beek.
Het water, rondom de buurtschap Uchelen, liep volgens een ooit gemaakte anonieme kopie van Leenens kaart linksonder beginnend met klokwijzers mee om het buurtschap en had midden tussen plekken 'd' en 'f' een verbinding met de Uchelsebeek. Dit is op de Leenen kaart nauwelijks zichtbaar. Dan kunnen de plekken aangeduid met 'x' ook molenplekken zijn.
Mede doordat de molennamen door nog Leenen, nog door de Man en het kadaster in 1832 getekend zijn, tasten we hier volledig in het duister. Een ding is duidelijk, de molens zijn tussen 1748 en 1807 verplaatst. Dit klopt, want in 1758 was er spraken van 'nye molens', de onderste nieuwe- en de bovenste nieuwe-molen. Dit zijn duidelijk de latere Altena- en Hamer-molen. Het voorslop is in 1733 per magescheid toegewezen aan de kleinkinderen van Daniel Jacobs. Zij verpachten de molen tot 1788, waarna een molen als 'Voorslop' verkocht werd aan Harmen Kop.

Molen met 'g' aangegeven: (voorganger van de Hattem molens)
De molens lagen in 1748 links en rechts aan de Uchelse beek iets boven de Tiemens molens. De Man tekent ze in 1807 niet meer. Dit kunnen alleen maar de 2 molens Hattem zijn. Deze moeten later verplaatst zijn op dezelfde beek. De Man tekende in 1807 een complex van drie molens "Hattem". Pas in 1832 komen de namen Bouwhof voor de rechter molen en Methusalem (de oudste van locatie 'a'?) voor de linker twee molens. De naam Hattem komt ook in 1832 niet voor behalve als gebied.

Wat is er vermoedelijk gebeurd.

Situatie tot 1630. (zie afb. 2)
De volgorde waarin de molens zijn gesticht is belangrijk. In 1613 Altena en Hattemmolen, 1616 basemolen, 1619 Tiemens, 1623 Winkewijert, 1639 Hamer, 1654 Voorslop en Steenbeek, 1672 windmolen en 1691 't Liertje. De Uchelse beek was een natuurlijke beek, die zonder sprengen rond het buurtschap Uchelen ontstond op ca. 36 mtr NAP. Het water werd door de eigenaren van de hoeven gebruikt.
Jacob Jacobs kon niet te dicht bij deze hoeven de beek gebruiken dus locaties 'e' en 'f' vallen af. Het moet dus locatie 'd' geweest zijn op 30 mtr hoogte. Hij kon de beek zonder last voor het buurtschap iets vergraven en opstuwen om het verval te krijgen. Vermoedelijk is hiervoor het stuk beek tussen 'e' en 'd' iets noordelijk verlegd.
In dat zelfde jaar stichtte de boekdrukker Jan Jansen beneden zijn 'olde moelen' van Jacob Jacobs zijn molen bij (Clijn) Hattem in Wormen. Dit moet locatie 'a' geweest zijn op ca. 22 meter hoogte. De Uchelsebeek liep vanaf hier waarschijnlijk direct langs Westenenk en rechts langs de Heeze naar de bestaande Munnikhuijser korenmolen. Timen Jacobs heeft het werk verricht. In 1626 werd Paul Martens de eigenaar, zoon van Geertje Schut en Marten Orges en stiefbroer van Jacob Jacobs.
In 1616 stichtte Thoenis Teunissen beneden de 'olde muelen' van Jacob Jacobs, de Basemolen op 26 mtr NAP. Hij heeft de beek tussen 'd' en 'c', iets noordelijk verlegd om de beek op te stuwen. In 1618 timmerde hij aan de andere kant een tweede molen, er was kennelijk behoorlijk veel water. Hiermede lagen er op de Uchelsebeek 3 molens. In 1618 timmerden Jorien en Roelof Jansen een molen op 'Holthuysen op de Grift'.
Vermoedelijk kwam onder de korenmolen 'Munnikhuijsen' de Grift via verschillende waterjes uit het westen bij de verschillende hoeven in Orden, zoals Driehuisen, Rytbroek, Pas, Ritberg etc. naar de Grift.
In 1619 t/m 1625 kwam de Orderbeek tot ontwikkeling, waarbij vermoedelijk bestaande watertjes zijn gebruikt.
In 1619 timmerde Casper Whijdeman de Hennemans molen op 22 mtr NAP.
Op het eigendom van Wouter Jan Hoemoet eigenaar van hoeve 'het Ritbergh' en "de Pas of Hoogenhof" timmerde de eerdergenoemde Timen Jacobs in 1623 de ordermolen op 28 mtr NAP.
In 1625 timmerde de eerder genoemde Jorien en Roelof Jansen een molen op Driehuisen 't Hul. Zij hebben met zijn allen de Orderbeek aangelegd en op de Grift laten lopen. Hiermede lagen er op de Orderbeek 3 molens.
De eerder genoemde Timen Jacobs kreeg in 1619 toestemming om op 'een zekere beek' een molen te timmeren. Dit was de latere Tiemensmolen op 22 mtr NAP. Hij heeft vermoedelijk een nieuw stelsel in de Ordermark aangelegd, de latere Eendracht sprengen op 26 mtr NAP. Immers anders had men wel de Uchelsebeek genoemd of 'onder de molen van Thoenis Teunissen' (basemolen). Deze beek kwam bij Holthuysen in de Grift. Hieruit mag je afleiden, dat de Uchelsebeek daar nog niet liep, maar veel oostelijker lag.
In 1623 timmerde Wijnant van Sallant op de 'Wencke Wijer' zijn molen. Deze Wencke Wijer is vermoedelijk een natuurlijke watertje op 35 mtr NAP, beneden 'Kout Hoorn Camp' en is ook gebruikt om deze te bevloeien. Dit beekje kwam niet bij punt 'a' in de Uchelsebeek, maar liep oostelijk van de weg van Apeldoorn naar Beekbergen door Wormen naar de Grift. Wijnant verlegde de beek iets zuidelijk om weer voldoende verval te krijgen en timmerde zijn molen iets oostelijk van 'a'. Hiermede is een deel van de Kayersbeek ontstaan.

Rond 1630 kwam Nicolaas Geelkercken langs en tekende de toestand. Er zouden toen onder de Munnikhuijser korenmolen dus 9 molens moeten liggen op 4 beken. We missen hier de één molen op de Uchelsbeek, vermoedelijk Altena. In Beekbergen missen we de Gasthuismolen.

Situatie na 1630 tot 1748. (zie kaart-I)
In 1641 kreeg Jacob Jacobs enige rechten; "een ledige plaetse ….. opte Uchgeller beeck, genaemt die Steenbeek, boven der eheluyden muelen gelegen, om aldaer een nyeuwen pampieren off anderen muelen te mogen timmeren". In 1644 kreeg hij ook recht op "seeckere verlooren waterkens lopende langs ende van de huijsen tot in het voors. Beecxken daer sijnen moelen op leyt". In 1644 stichtte hij de daar de nyeuwen molen. Dit moet locatie 'f' zijn. Jacob had nogal eens ruzie met de buurtschap Uchelen. In 1646 kreeg zijn zoon Daniel Jacobs Schut de sprengen van de beek in erfpacht. Daniel groef vermoedelijk op 38 mtr NAP, enig sprengetjes bij locatie 'e'. Zie de sprengkopjes (8---) iets links van 'e'. Aldus was meer water beschikbaar voor de molens en kennelijk zoveel, dat er rond 1653 een molen werd bijgezet op locatie 'e'. Deze molen in het Vorsen Slot (kikkerpoel). Mogelijk was dit een onderslagmolen, maar kan ook een bovenslags zijn geweest, want de beek ging snel 8 meter omlaag tot de oude molen (locatie 'd'). In 1672 werd bij 'd' een windmolen getimmerd, gelegen "aen de noordtwest sydt van syn molen den olden molen genaemt daer hij woont". Daniel Jacobs Schut woonde daar dus ook.
Bij de Basemolen is inmiddels Hendrick Thonisz zijn vader opgevolgd en kreeg in 1646 het recht om het Veen- of Steenbeekje op de Uchelse beek te leiden. Hij begon echter nieuwe sprengen te graven en maar timmerde ook een nieuw molen op locatie 'c'. Pas in 1654 werd de erfpacht uitgegeven. Na 1662 heeft zijn weduwe Wendeline Jans een tweede rad getimmerd.
In Orden had de brouwer Jan Gerritsen Westenenck rond 1671 een molen getimmerd. Hij heeft bijna zeker daarvoor de sprengen moeten graven, dus de onderste Orderbeek. In 1691 werd boven de eerste nog een tweede getimmerd, de Brouwersmolen.
Rond 1674 was de molen in Hattem (locatie 'a') van Jan Pauls Pouwels. Dit is een zoon van Paul Martens (de zoon van Marten Orges). Dus Jan Pauls Pouwels is een neef van Daniel Jacobs Schut. Zij hebben de Uchelsebeek onder de Hattem molen langs de 20 meterlijn vergraven en voor de Tiemens molen op de door Tiemen Jacobs gegraven beek aangesloten.
Tegelijk timmeren zij boven de Tiemens molens een eigen molen. Rond 1686 is er op de andere oever nog een molen getimmerd. Er was onvoldoende verval na de molen bij Hattem (locatie 'a') om twee raderen na elkaar te bedienen dus moeten deze twee molens boven de Tiemens molens onderslag raderen gehad hebben. Het extra water zal Willem Tiemens, zoon van Jacob, goed zijn uitgekomen, want hij had in 1660 een tweede molen op de andere oever getimmerd. Mogelijk is de Uchelse beek al in 1660 vergraven
Voor 1678 had Lambert Hendricks (Huiskamp) een molen getimmerd, later s'Greve moole en nog later de Eendracht genaamd. Kennelijk hadden de eigenaars op de Tiemens molens voldoende water van de vergraven Uchelsebeek en mag Lambert de sprengen voor zijn molen gebruiken. Een klein stukje van de beek is dus westwaarts vergraven om de Tiemensmolen heen.
In 1691 was Luitje Jansen Westenenck mede-eigenaresse van de Winkewijert molen (8/10 deel). Familie van haar, Otto Westenenck heeft de Winkewijert beek verlegd binnen de Wormermark, waarvan hij mede-eigenaar was. Hij volgde daarbij de loop van de in 1674 verlegde Uchelsebeek. Hij timmerde op de Winkewijert bij de Tiemens molens voor 1691, een molentje, het Liertje (Luitje?). Hij verkocht de molen aan Luitje, maar zij bleef hem geld schuldig "tot coopen van 't nieuwe Mooltjen by Tyman molens verstreckt". Bij het vergraven van de Winkewijert tussen locatie 'a' en het Liertje bleef kennelijk de oude loop door Wormen gehandhaafd. In 1705 'heeft de Vrouwe Duariére Baronne van Baer in erfpacht uytgedaen aen Hendrik Keyenberg en huysvrouw het recht van 't water graven en te gebruycken op sijn van nieuws te leggen pampiere molen op de Erffgenamen van Wormsche Merkt onder Apeldoorn gront'. Hendrik zal de oude loop van de Winckewijert gebruikt hebben, maar legde ook twee kleine sprengen aan (zie 8— oostelijk van locatie 'a').
Bij de windmolen (locatie 'd') is rond 1740 de windmolen onttakeld. De 'oude molen' heeft toen de naam Winnemolen gekregen.

In 1748 kwam Willem Leenen langs en tekende de toestand.

Situatie na 1748. (zie afb. 2)
De 3 watermolens in Uchelen en de windmolen, de 3 Hattem molens en de Winkewijert waren tot ca. 1780 in handen van de nazaten van de (stief)zonen van Geertje Schut en Martin Orges. De nazaten zijn allemaal neven en nichten 'Schut'. Ook vrouwen behielden hun erfdeel bij de papiermakers.
Met de bouw van alle molens was er een forse aanslag op het beschikbare water ontstaan. Dit ook mede door de onttrekking van water uit de Ucheler mark t.b.v. de 1e buijsenleiding naar de fonteinen op het Loo. Boven de Ordermolen was dit water afgetapt. Ook was er continue onenigheid met de hoeven van de Uchelse buurtschap over het water. De Uchelse en Schoolbeek onttrokken hun water via sprengenkopjes op 40 meter NAP. Bij de Tiemensmolens lag de beek op ca. 22 mtr NAP. Een verval goed voor ca. 5 á 6 molens met bovenraden (3 mtr per rad). De meeste molens waren inmiddels 100 tot 140 jaar oud en ook goed hout moet dan vervangen worden. Dan is nieuwbouw gemakkelijker, dan kon de oude molen doordraaien. De familie Schut had duidelijk goed geld verdiend. Zij hadden ook duidelijk ervaring gekregen met sprengenkoppen en het opleiden van beken. Zij waren elkaars 'onder' en 'boven' buur op hetzelfde water en hadden dus alle belang bij een optimaler gebruik van het water. In de periode 1748 tot 1780 heeft de familie Schut zowel de Uchelse als de Winkewijert beken verbeterd. In 1751 is de Winkewijert verkocht aan Jacob Meijerink. Toen lag de molen bij een weiland genaamd 'Woeste Camp'. Deze naam lijkt op de kaart van Lenen te staan, op de locatie, waar wij de Winkewijer molen kennen. De beek lijkt dus rond 1750 alweer zijn vergraven. De oorspronkelijke sprengenkop op 35 mtr, is noordwestelijk verlegd naar 25 mtr NAP. Dit scheelde zo'n 700 meter beekonderhoud. De molen inmiddels 127 jaar oud is daarbij verplaatst.
Bij buurtschap Uchelen zijn de drie molens op locatie 'd', 'e' en 'f' verplaatst en 'e' en 'f' aan nieuwe beekjes gelegd, waarbij een aanvang is gemaakt met de koppelsprengen. In 1807 was men nog steeds met de Koppelsprengen bezig. In 1750 wordt locatie 'd' de Winnemolens genoemd. Er zijn dan twee molens. Kennelijk is de oude molen vlak daarvoor iets verplaatst en op de andere oever er een bijgebouwd. In 1771 werd de verplaatste linker molen, 'grote Winnemolen' en de rechter molen 'kleine Winnemolen' genoemd. Waarschijnlijk zijn de molens 'e' en 'f' ook al in 1750 verplaatst en een nieuwe erbij getimmerd. In 1788 vinden we voor het eerst 'genaemt 't Voorslop', dit is bijna zeker de molen van locatie 'e'. Een molen werd pas in 1811 'Al te nae' genoemd. Het is zeer waarschijnlijk dat de verplaatste locatie 'f' tezamen met het Voorslop op de nieuw gegraven Steenbeek midden in het buurtschap Uchelen lag. Immers direct boven deze molen is een extra sprengenkop gegraven. Pas bij het graven van de koppelspreng is een vierde molen getimmerd. Dit moet iets later zijn geweest dan 1750 en deze werd pas in 1876 de 'Hamermolen' genoemd. Pas toen is ook Altena op de Koppelsprengen gelegd, door de Steenbeek iets om de molen heen te leiden, hetgeen duidelijk te zien is. Het grote probleem is dat voor 1788 er twee keer spraken was van 'nieuwe bovenste' en 'nieuwe onderste' molens, rond 1650 op de oude loop en rond 1750 op de nieuwe loop van de beek.
Rond 1750 toen de Kayersprengen werden ontwikkeld door Keyenberg is de Winkewijert omgelegd en de molen verplaatst. Ook de 1e Hattemer molen (bij locatie 'a') moet toen verplaatst zijn. Daarvoor werd de Uchelsebeek tussen de Basemolen en de Tiemens molens westelijker vergraven. Aldus werd er voldoende verval voor de ons bekende Hattem locatie. Ook de twee onderslag molens bij de Tiemens molens zijn toen verplaatst naar de ons bekende Hattem locatie. Welke molen welke is geworden kunnen we alleen raden. Mogelijk betekent 'Methusalem' hier 'de Oudste', dus de molen van de 'a' locatie. Tevens is een kleine spreng van de Eendracht spreng vergraven om in de Uchelsebeek, bij Hattem uit te komen. Methusalem is hierop geplaatst. De andere twee stonden wederzijds op de Uchelsebeek tegenover elkaar. De rechter molen 'Bouwhof' van locatie 'g' en de derde links op de beek kwam ook van locatie 'g'. In 1807 werd het gebied 'Hattem' genoemd. De molennamen 'Methusalem' en 'Bouwhof' komen pas in 1832 op de kaart voor.
In dit geheel is niet duidelijk of de molens bij locatie 'a' nu door de eigenaren zelf zijn verplaatst of onder druk van Hendrik Keyenberg. Hendrik Keyenberg zijn vrouw was een schoonzus van Jan Willem Schut, eigenaar van een der Hattem molens. Ik denk dat dit in goed overleg is gegaan.
De kayersprengen zijn in 1830 t.b.v. het kanaal verder ontwikkeld en de beek is toen vanaf locatie 'a' wat rechter vergraven tot aan de Arnhemseweg. Dit was een project van Waterstaat Gelderland geweest, tegelijk met het bestraten en omleggen van de weg naar Arnhem. De Kayersbeek heette toen, bij museum Vaal, 'nieuwe beek'. Voorlopige conclusie. De historie van de molens is door mij bekeken a.d.h. van de beschrijving van H. Voorn en R. Hardonk. Echter door het gebruik tot rond 1800 van de termen nieuw, oud, bovenste en onderste en combinaties daarvan, terwijl intussen de molens zijn verplaatst, maakt het wel zeer moeilijk om de waarheid te achterhalen. Ook de Basemolens zijn vernieuwd en achter elkaar op de zuidkant van de Uchelse beek terecht gekomen. Ik ga het bovenbeschreven verhaal aan de heren L. Aardoom en H. Voorn voorleggen.

Kortom nog heel veel uit te zoeken.

Gegevens uit de Kadastrale Atlas 1832.
De opdeling van de secties is, in 1832, niet gebeurd langs de marke grenzen.
De molens zijn in de kadastrale atlas, terug te vinden op: (PM=papiermolen)

Molens met eigenaren
Winkewijert Beekbergen, sectie I, blad 1 perceel I 25, PM en I 20, huis
Reijer de Goeie, griffier Bel. waarde f 110,- en f 27,-
De beek gaat verder op Apeldoorn, sectie G, blad 5 bij perceel G 488.
Basemolen, ond. Beekbergen, sectie I, blad 2 perceel I 278, PM+huis
Gerrit & Arend Uit ten Bogaard Bel. waarde f 160,- en f 21,-
De beek gaat verder op Apeldoorn, sectie K, blad 2 bij perceel K738.
Basemolen, bov. Beekbergen, sectie I, blad 2 perceel I 279, PM+huis
Jan Jacob Berends & cons. Bel. waarde f 130,- en f 21,-
Steenbeek Beekbergen, sectie I, blad 2 perceel I 219, PM+huis
erven Jan Jacob Berends Bel. waarde f 400,- en f 45,-
Winnemolen, gr. Beekbergen, sectie I, blad 2 perceel I 235, PM+huis
erven Jan Jacob Berends Bel. waarde f 160,- en f 27,-
Winnemolen, kl. Beekbergen, sectie I, blad 2 perceel I 246, PM
Teunis Sanders Bel. waarde f 220,-
Altena Beekbergen, sectie I, blad 3 perceel I 296, PM+huis
Erven Janna Pol Bel. waarde f 270,- en f 36,-
Hamermolen Beekbergen, sectie I, blad 3 perceel I 302, PM+huis
Arent v. Asselt Bel. waarde f 160,- en f 27,-
Voorslop Beekbergen, sectie I, blad 3 perceel I 371, PM+huis
Libman v. Rees Bel. waarde f 50,- en f 21,-
Bouwhof-rechts Apeldoorn, sectie K, blad 2 perceel K 689, PM+huis
Dirk Kamphuis Bel. waarde f 160,- en f 27,-
Methusalem Apeldoorn, sectie K, blad 2 perceel K 695, PM+huis
Lammert Willem Slijkhuis Bel. waarde f 110,- en f 15,-
Bouwhof-links Apeldoorn, sectie K, blad 2 perceel K 693, Fabr.
Dirk Koldewijn & cons. Bel. waarde f 110,-
Tiemens-links Apeldoorn, sectie K, blad 2 perceel K 656, huis
Arend v. Rees Bel. waarde f 27,-
Tiemens-rechts Apeldoorn, sectie G, blad 5 perceel G 522, PM+huis
Arend v. Rees Bel. waarde f 420,- en f 36,-
't Liere Apeldoorn, sectie G, blad 5 perceel G 526, huis
Willem Dijkhuijsen Bel. waarde f 36,-

Beken met eigenaren
Winkewijertbeek Apeldoorn, sectie G, blad 5 perceel G 515, water in heide
Willem Dijkhuijsen
Winkewijert sprengkoppen geen perceelnummer
Geërfdens v. d. Bruggelermark
Uchelsebeek onder Basemolen Apeldoorn, sectie G, blad 5 perceel G 518, water in heide
Arend v. Rees
Uchelsebeek boven Basemolen geen perceel nummer
De mark van Ugchelen

Versie: 8/2/2004.
Design: Ignaat Simons © 2001-2004, Dedemsvaart.
HOME Gastenboek
Copyright © 2001 - , Ignaat Simons / Gert Woutersen